Een aantal weken geleden had ik een etentje met vrienden. Het gesprek sprong van het een naar het ander. Op een gegeven moment kwamen we uit bij een boek dat een aantal tafelgenoten gelezen hadden en een aantal anderen eigenlijk nog zouden moeten lezen. Het betrof het boek ‘Schaarste’ van Harvard-econoom Sendhil Mullainathan en Princeton-psycholoog Eldar Shafir.
Schaarste
Het boek stamt alweer uit 2013, maar is nog steeds populair op de verschillende bestsellerlijstjes. Het boek propageert een nieuw perspectief te bieden op menselijk gedrag in relatie tot het ervaren van schaarste. Kort gezegd gaat het boek over ons onvermogen om goed met schaarste om te gaan en schaarste zelfstandig te beëindigen.
Aan de hand van eigen onderzoek en veel voorbeelden tonen de auteurs aan dat de gevolgen van schaarste veel verder gaan dan tot nu toe bekend was. In het boek onderbouwen ze onder andere dat langdurige schaarste (bij bijvoorbeeld armoede) ervoor zorgt dat mensen moeilijk nieuwe vaardigheden aan kunnen leren en steeds onverstandigere beslissingen nemen.
WRR “weten is nog geen doen” – een realistisch perspectief op redzaamheid
Gezien het jaar van uitgave en de aard van de bevindingen is het best gek dat dit boek niet is opgenomen in de – overigens zeer omvangrijke - bronnenlijst van het in april 2017 verschenen rapport van de WRR over redzaamheid. Het rapport met de titel “Weten is nog geen doen – een realistisch perspectief op redzaamheid” geeft een nieuw handelingsperspectief op het begrip (zelf)redzaamheid, waarbij het “zelf” er gemakshalve afgelaten is. Bij het rapport is ook een overzichtelijke samenvatting opgenomen. Hierin wordt onder meer het volgende gesteld:
“Lang niet alle burgers zijn onder alle omstandigheden hiertoe (red. redzaamheid) in staat. Er bestaat een behoorlijk verschil tussen wat van burgers wordt verwacht en wat zij daadwerkelijk aankunnen. De groep voor wie de eisen soms te hoog gegrepen zijn, is niet beperkt tot een kleine groep ‘kwetsbaren’ zoals mensen met een laag IQ. Ook mensen met een goede opleiding en een goede maatschappelijke positie kunnen in situaties verzeild raken waarin hun redzaamheid ontoereikend is, zeker op momenten dat het leven tegenzit. Dat is niet omdat hun intelligentie of kennis tekortschiet, maar omdat er een beroep wordt gedaan op allerlei andere mentale vermogens, zoals het vermogen om in actie te komen, om het hoofd voldoende koel te houden, en om vast te houden aan goede voornemens”.
Anders gezegd: Mensen die doorgaans redzaam zijn, kunnen in situaties terechtkomen waarbij die redzaamheid er even niet is; niet opgebracht kan worden. Ook het rapport van het WRR concludeert dus (zonder referentie naar het boek van Mullainathan en Shafir) dat schaarste ons doe-vermogen aantast. Juist wanneer zelfredzaamheid van ons gevraagd wordt, is zelfredzaamheid niet vanzelfsprekend omdat we beperkt worden door de ervaring van schaarste.
Er schuurt iets.
Toch schuurt er iets. Iets voelt niet helemaal goed. Het rapport van de WRR gaat voorbij aan de bevindingen van het boek ‘Schaarste’. OK, dat kan. Het woord schaarste komt in het rapport maar één keer voor, in een voorbeeld van een onderzoek in een Amerikaans winkelcentrum.
Het boek ‘Schaarste’ zelf gaat echter ook voorbij aan het begrip schaarste in relatie tot haar rol in onze samenleving. Het boek gaat in op de psychologische werking van schaarste bij de mens. Schaarste zelf wordt niet ter discussie gesteld. Schaarste wordt gezien als een gegeven binnen onze samenleving. Maar is dat wel zo?
Schaarste als natuurfeit.
Hans Achterhuis stelt in zijn boek “Het rijk van de schaarste’ dat schaarste inderdaad gezien kan worden als basis onder onze samenleving. Binnen de economie heeft het begrip schaarste altijd al zijn vaste en vertrouwde plek gehad. Alles draait juist om die schaarste. Kenmerkend voor onze moderne economie is echter dat schaarste als vanzelfsprekendheid en onontkoombaar wordt gezien; als een soort ‘natuurfeit’. Ze wordt nergens als voorwaarde bekritiseerd.
Het begrip schaarste breidt zich echter onstuitbaar uit over steeds meer terreinen van onze samenleving. We kunnen bijna spreken van een “schaarste-maatschappij”. En ook binnen die terreinen wordt het begrip als een soort ‘natuurfeit’ gezien; wordt het zelf niet kritisch tegen het licht gehouden. Hiermee lijkt schaarste het meest verborgen uitgangspunt van onze moderne maatschappij.
Als er al over schaarste gedacht wordt, stelt Achterhuis, gebeurt dat vaak in het bekende kader van een vooruitgangs- en ontwikkelingsideologie. Er wordt dan gesteld dat de vroegere schaarste op veel gebieden overwonnen kan worden en vervangen door zoiets als overvloed.
Achterhuis toont in zijn boek aan dat onze moderne maatschappij de schaarste niet heeft overwonnen, maar juist gecreëerd. Mondiaal gezien zijn we niet op weg naar overvloed, of zelfs naar ‘genoeg’, maar breidt de schaarste zich op steeds meer terreinen steeds verder uit.
Doordat het economisch denken zich – als heilige wetenschap - over steeds meer maatschappelijke terreinen uitbreid, breidt ook het hanteren van het begrip schaarste als ‘natuurfeit’ zich over die terreinen uit. Alles is schaars geworden. Niet alleen goederen en geld, maar ook tijd, stilte, welzijn, schone lucht, schoon water, etc.
En dankzij het feit dat we in een bureaucratische inrichting leven, wordt als goede boekhouders op al die terreinen met schaarste omgegaan; geadministreerd, beheerd, wet- en regelgeving ingericht en verfijnd, toezicht gehouden en van alles en nog wat eromheen geregeld. Het lijkt wel een eigen bedrijfstak.
Maar hoe is de schaarste als ‘natuurfeit’ in ons denken en handelen gekomen?
Thomas Hobbes en zijn Leviathan
Thomas Hobbes (1588 – 1679) kan binnen de westerse filosofie gezien worden als één van de grondleggers van de politiek-sociale filosofie. Hij is de eerste denker die het begrip schaarste systematisch heeft uitgewerkt, zonder overigens het woord zelf te gebruiken. Na hem zijn een hele reeks andere denkers daar op voortgegaan of juist tegenin. Maar je zou kunnen zeggen: ‘Het denken over schaarste begint bij Hobbes’.
Het bekendste werk van Hobbes is ‘Leviathan’. Met dit werk legde Hobbes vanuit het perspectief van de sociaalcontract-theorie de basis voor de moderne westerse politieke filosofie. Het is een verhaal van de menselijke natuur als samenwerking uit eigenbelang en van politieke gemeenschappen gebaseerd op een "sociaal contract". De mens wordt door Hobbes getypeerd met kernthema’s als hebzucht en afgunst, het wedijveren om meer te hebben en vooral het zich superieur voelen aan anderen.
Hobbes stelt verder dat elke maatschappelijke structuur geworteld is in macht. Macht is het vermogen om, ongeacht wat andere mensen willen, een bepaald resultaat te bereiken. Daarbij worden doelen ook nagestreefd, niet omdat iemand dat zelf wil, maar omdat de ander ze ook wil bereiken. De Franse filosoof René Girard (1978 - ) heeft dit - drie eeuwen later - ‘Mimische begeerte’ genoemd; mensen begeren in zijn visie bij voorkeur hetzelfde als een ander begeert.
Twee mensen worden elkaars vijanden als zij dezelfde zaak begeren waarvan zij niet beide kunnen genieten, stelt Hobbes. Met principe ‘mimische begeerte’ breidt de onderlinge strijd zich dus ook uit naar de zaken die ook de ander begeerd. Vanuit de theorie van Girard is niet de schaarste aan aardse goederen bron van conflicten tussen mensen, maar het feit dat de één net dat wil hebben wat de ander aanwijst als begeerlijk.
Je zou kunnen zeggen dat, in de visies van Hobbes en Girard, het ervaren van schaarste in de natuurlijke staat van de mens verankerd is. Zonder het ervaren van schaarste kunnen we niet functioneren; we kunnen niet zonder. En als het er niet is, dan introduceren we het, omdat we het nodig hebben om mens te zijn.
Locke doet er een schepje bovenop.
De filosoof John Locke (1632-1704), te zien als de vader van de liberale traditie, gaat eind 17e eeuw als eerste in discussie met het wereldbeeld van zijn grote voorganger. In de visie van Locke wordt de menselijke samenleving pas veranderd in een rijk van schaarste door de introductie van het geld.
De invoering van geld verandert de intrinsieke waarde van de dingen. Met de introductie van geld als ruilwaarde in een maatschappij ontstaat ook de schaarste. Na de uitvinding van geld willen de mensen meer dan ze kunnen gebruiken. Locke ziet ook dat de economie van zijn dagen op schaarste gebouwd is. Schaarste is de motor van de economie. Ook volgens Locke hebben we de schaarste nodig om de boel draaiende te houden.
Maar het ‘dealen’ met schaarste gaat verder terug dan Girard, Locke en Hobbes. Om nogmaals te benadrukken dat schaarste fundamenteel in de mens verankerd zit haal ik graag een verhaal uit de Bijbel aan, waar schaarste al als drijfveer voor het handelen naar voren komen. Het staat in Genesis, vers 4, het begin van de Bijbel. Het is het verhaal van Kaïn en Abel; de oermythe van schaarste.
De oermythe van schaarste
Het verhaal over Kaïn en Abel gaat over twee broers. Beide broers brengen een offer aan God. “De Heer merkte Abel en zijn offer op, maar voor Kaïn en zijn offer had hij geen oog. Dat maakte Kaïn woedend, zijn blik werd donker…”. We weten hoe het afloopt. Kaïn doodt Abel. De eerste broedermoord, gepleegd uit jaloezie jegens een ervaren tekort aan aandacht van God, aandacht die hier als schaars goed gezien kan worden. Om Hobbes nog een keer aan te halen: “Twee mensen worden elkaars vijanden als zij dezelfde zaak begeren waarvan zij niet beide kunnen genieten.”.
Wat hebben we hier nu aan?
Even de belangrijkste inzichten op een rijtje. Het begrip schaarste neemt binnen onze samenleving een prominente plaats in. Het begrip komt voort als drijvende kracht binnen de wetenschap van de economie en heeft zich als ‘natuurfeit’ binnen tal van andere terreinen verankerd.
Het begrip ‘schaarste’ wordt binnen al die terreinen niet ter discussie gesteld; het is er. Via de vooruitgangsideologie denken we de schaarste op te kunnen heffen. Dit heeft, als Hans Achterhuis, juist tot gevolg dat we steeds meer schaarste creëren.
Hobbes ziet schaarste als een factor die de mens juist kenmerkt. Locke ziet de bron voor schaarste in het geld (basis van ons economisch denken). Girard verrijkt de beleving van schaarste naar dingen die juist anderen begeren. De Bijbel ziet vanaf het begin de beleving schaarste als drijfveer voor het (vaak vergaande) handelen van de mens.
Grote vraag die te onderzoeken blijft is of schaarste voor ons mensen een externe factor is (iets wat buiten ons ligt waar we mee moeten dealen), een interne factor is (een beleving) of zelfs tot de kern van ons wezen behoort (onze essentie).
Wat we in ieder geval zeker weten is dat we in onze samenleving aan schaarste geen gebrek hebben. Zou het helpen als we het er minder over hebben en het minder proberen te bestrijden? Of, is de invloed van schaarste op ons doe-vermogen juist reden om schaarste meer expliciet te bespreken!?
Hoe dan ook, de grote uitdaging blijft: “Hoe zorgen we dat mensen die schaarste ervaren, en die onder die schaarste gebukt gaan, toch (zelf)redzaam zijn en blijven?”
Rob van Renen